2
De volgende morgen werd Torian vroeg wakker. De slaap had hem goed gedaan. Hij voelde zich uitgerust en had zin om het land aan de andere kant van het dorp verkennen, waar de akkers moesten liggen, en wilde dan met een aantal leeftijdsgenoten optrekken. De werkkleding paste uitstekend en hij zag er nu niet meer zo apart uit.
Roderik was nog nergens te vinden, zodat hij hem niet kon bedanken voor de kleren. Hij had ook vragen voor het dorpshoofd, maar die zouden even moeten wachten. Misschien bij het feest van later op de dag. Wat was het ook weer? Sint Zena.
Na een eenvoudig ontbijt van graanpap en eieren ging hij terug naar de hut om zijn riem om te doen. Het was altijd handig om een veldfles mee te nemen en je wist nooit of hij misschien een dolk nodig zou hebben. Maar toen hij zich omdraaide vielen zijn mooie plannen meteen in duigen, want het meisje Lisa stond alweer levensgroot voor hem. Dat had hij willen vermijden, hij wilde niet dat ze zich aan hem zou hechten. Morgen ging hij hier immers weg, dus daar konden alleen maar tranen van komen.
Het meisje met de vlechtjes had verse bloemen in het haar en een schoon, ruimzittend hemdje aan. Ze had haar koordzak mee die vol met spullen zat, en koesterde kennelijk haar eigen ideeёn over vandaag. Ze negeerde zijn opmerking dat ze best had kunnen kloppen.
“Tor, knuf.”
In gedachten slaakte Torian een diepe zucht. Ze hield hem ook net iets te lang vast, heel irritant, en duwde hem naar achteren zodat hij bijna op het bed viel. Ze rook lekker, dat wel.
“Je moet mee. Grootvader wil dat je helpt met houthakken.”
Dat was niet meer dan redelijk voor het voedsel en het onderdak dat de dorpsbewoners hem verschaften. Het karwei zou volgens Lisa ten noorden van het dorp plaatsvinden, maar ze leidde hem ruim om alle hutten heen, om daarna eerst richting de beek te lopen die ze gisteren hadden overgestoken. Hij bood aan om haar zak te dragen, maar dat sloeg ze af. Het verhinderde haar intussen niet om voortdurend tegen hem aan te hangen, tot hij uiteindelijk toegaf en een arm om het meisje legde.
Vlak voor de beek kwamen ze bij een overdekte werkplaats, waar op dat moment niemand was. Die had hij gisteren bij zijn verkenning gemist. Torian herkende ploegen en andere landbouwwerktuigen die kennelijk onderhoud nodig hadden. Hij zag buiten ook een kleine molen, met een waterrad dat stil boven het stroompje hing. Volgens Lisa vloeide er alleen in de lente genoeg water door de beek om de molen te gebruiken.
Tot zijn verrassing liep ze niet verder, maar dook ze het gebouwtje in.
“Kom, ik wil je iets laten zien.”
Het meisje liep voorbij aan alle rommel en troonde Torian mee naar een nis achterin. Er waren een paar spullen opgeslagen die hij hier niet had verwacht. Hij trof een ouderwetse wapenrusting aan met helm, schild en kolder. In een smal wapenrek hingen enkele speren. Lisa wees op iets aan de wand: een zwaard, waarvan het blad in een doek was gewikkeld. Alles was lang geleden door haar grootvader gebruikt, vertelde ze.
“Ik wil dat je morgen het zwaard meeneemt. Een dolk is niet genoeg, reizen is gevaarlijk!”
Torian wikkelde het doek los en inspecteerde het wapen. Dat verkeerde in slechte staat. Het staal was overal gebutst en gerafeld. Het leek of het zo uit een beslissende veldslag was gekomen en niemand er daarna meer naar had omgekeken. Hij hield het gevest vast en maakte voorzichtig een paar bewegingen in de kleine ruimte, genoeg om bevestigd te zien dat hij geen ervaren zwaardvechter was. Het zwaard was bovendien te groot en te zwaar voor hem om comfortabel te hanteren.
Lisa keek hem verwachtingsvol aan. Het was een prachtig gebaar van het meisje om hem het wapen aan te bieden, maar het zou heel onpraktisch zijn. Ook had hij zo het idee dat Roderik, haar grootvader, hier niets van wist.
“Lisa, ik ben niet zo goed met een zwaard. En dan kun je er beter geen bij je hebben, want anders trek je alleen maar de aandacht. Het is geweldig dat je me wil helpen, maar het is beter als ik niet opval en met niemand ruzie maak.”
Hij had verwacht dat ze nu teleurgesteld zou zijn, maar in plaats daarvan keek het meisje vooral bezorgd en zelfs een beetje angstig. Ze protesteerde met een heel klein stemmetje.
“Mijn vader wilde ook geen ruzie maken, maar ze vielen hem toch aan. O Torian, neem mij dan mee alsjeblieft! Ik zal je beschermen, net als Sint Zena!”
“Dat kan toch niet. Je hebt je grootvader gehoord, je bent nog veel te jong.”
“Als jij weggaat, wil ik hier niet blijven. Er gebeurt hier nooit iets. Ik wil net zo goed de wereld in, en, en, Sint Zena was ook pas twaalf toen ze leerde vechten, en dan zijn we samen, en dan, en dan … ik beloof dat ik heel snel groot word, voor jou!”
Torian begreep nu waar Lisa’s angst vandaan kwam. Alleen, het kon gewoon niet. Het verhaal van Sint Zena was hem onbekend, maar meisjes van elf gingen niet op avontuur, en al helemaal niet in het gezelschap van een jongeman die ze nog maar net kenden. Trouwens, Roderik zou haar natuurlijk niet laten gaan, al haar fantasieёn ten spijt.
Lisa was overstuur nu hij haar goedbedoelde voorstellen telkens afsloeg. Een dikke traan rolde over haar linkerwang. Ze zette haar koordzak neer en strekte twee bevende handen uit naar een mandje dat onopvallend in een hoek stond. Heel voorzichtig deed ze het deksel open, en haalde iets kleins tevoorschijn.
Aan de manier waarop ze het vasthield, kon hij zien dat het kostbaar moest zijn. Het meisje keerde zich weer naar hem toe, en opende haar handen.
“Hier, voor jou.”
Het was een amulet, helemaal van goud. De buitenkant was een cirkel en daar zat een vliegend paardje aan vast. Een pegasus, wist hij. Op de rug van het gevleugelde dier zat een menselijk figuurtje. Het was niet goed te zien of dat een man of een vrouw moest voorstellen.
De hanger hing met een beweegbaar oog aan een koord dat uit drie dunne strengen haar was gevlochten, in verschillende tinten. Lisa wees ze aan: een streng van haar grootmoeders haar, een van haar moeder, en een van haarzelf.
“Ik heb ‘m van mijn moeder gekregen. Hij is betoverd. Als je hem geeft aan iemand van wie je houdt, dan is die bestand tegen het kwaad.”
Ze leek even onzeker hoe het verder ging.
“Ik weet niet precies hoe ik ‘m moet geven, maar als je hem draagt zal het wel werken, denk ik.”
“Lieve Lisa, dat is veel te waardevol. Ik heb niets voor jou.”
Het meisje met de gouden vlechtjes was echter vastberaden. Ze wilde niet nog een keer nee horen. Lisa ging op haar tenen staan, en hing de amulet om zijn hals.
“Dan mag ik vandaag drie wensen doen. Dat is eerlijk.”
Ze wipte gespannen van de ene voet op de andere. Torian kon het niet over zijn hart verkrijgen om wederom te weigeren, al was hij er niet gerust op wat ze hem dan in ruil zou vragen. Hij zuchtte nog maar eens en nam het meisje, dat toch al zowat tegen hem stond aangeplakt, in zijn armen om de afspraak te bezegelen.
Terwijl ze binnen waren was de lucht betrokken en had het zelfs even geregend, maar inmiddels klaarde het alweer op. Voor de afwisseling huppelde Lisa langs de beek voor hem uit, zodat Torian er flink de pas in moest zetten. Haar hemdje wapperde in de wind.
Ze kwamen voorbij de stapstenen waar hij gisteren had overgestoken. Het houtbos begon nog wat verder naar het noorden. Aan de zuidrand van het bos zochten ze naar de plek waar ze moesten zijn.
Even verderop bleken aardig wat wielbomen te staan. Daarvan lagen er enkele om die al waren gesnoeid en in grote stukken gezaagd. Op een boomstronk zagen ze bijlen en handschoenen gereedliggen. Torians hoofd werkte nog steeds niet mee. Als hij dit werk al ooit eerder had gedaan, of op zijn minst had gezien, dan had hij dat nu in elk geval vergeten.
Net toen hij overwoog om het meisje om instructies te vragen, kwamen er uit de richting van het dorp mensen aangelopen. Hij herkende ze van de vorige avond. Het waren een jongen van Torians leeftijd, twee meiden die net iets jonger leken, en een jongeman die al iets ouder was. Ze waren druk gebarend in gesprek geweest en zagen hen pas op het laatste moment.
De begroeting was nogal pijnlijk. Het bleek dat zij hem tevergeefs hadden gezocht. Het was helemaal niet de bedoeling geweest dat hij met Lisa was meegelopen.
Torian schudde de hand van de oudste jongen, die Wouter heette en tamelijk fors was gebouwd. Wouter had zwart krullend haar en probeerde een snor te laten groeien. De naam van de andere jongen, roodharig en iets minder lang dan Torian maar met pezige armen, was Mark. Beiden droegen soortgelijke werkkleding als hij.
De meisjes hadden zwarte halflange haren en waren allebei gekleed in een fraaie rode tuniek. Ze hadden tweelingzussen kunnen zijn, zoveel leken ze op elkaar, behalve dat Anya een smaller gezicht had en Suzanne een diep donkere huidskleur. Anya, zo vertelde ze hem, was in werkelijkheid Wouters jongere zus.
Het idee was, zei Wouter, dat de drie jongens het werk gingen doen onder het toeziend oog van de jongedames, zodat ze eens zo hard zouden werken in plaats van te lanterfanten. Dat was niet helemaal waar, want de meiden werden geacht om los sprokkelhout te verzamelen in een sleepnet, maar Lisa paste volgens de nieuwkomers beslist niet in het plaatje.
Het meisje met de vlechtjes vond natuurlijk zelf dat haar aanwezigheid de gewoonste zaak van de wereld was. Anya was hier voor Mark en Suzanne om Wouter aan te moedigen. En Lisa hoorde bij Torian. Klaar, netjes verdeeld.
Het was ongemakkelijk maar het kind wilde van geen wijken weten, zodat er voor de anderen niets anders opzat dan toch maar gewoon aan de slag te gaan. Lisa vond een mooi eigen plekje in het gras en haalde iets uit haar koordzak. Een naaiwerkje, dacht Torian, al kon hij niet precies zien wat het was. In elk geval had ze iets te doen.
Hij pakte alvast een bijl en stond daar nu vervaarlijk mee te zwaaien.
Wouter legde uit wat er moest gebeuren. De blokken hout moesten klein worden gekloofd, zodat het hout gemakkelijk zou drogen en later direct als brandstof kon worden gebruikt. Enkele lage, vlakke stronken dienden als hakblokken.
Torian probeerde zoveel mogelijk kracht in zijn slagen te zetten maar had met die aanpak weinig succes. De steel vloog uit zijn hand, of het blad kwam vast te zitten in het materiaal. Nadat hem was uitgelegd dat de bijl het werk moest doen ging het beter, en al snel vlogen ook bij hem de stukken brandhout in het rond.
Nu hij ongeveer de slag te pakken had duurde het niet lang of er werd van de kant geroepen om een wedstrijdje. Het was intussen aardig warm geworden dus de hemden gingen uit, tot genoegen van de jongedames. Voor de zekerheid deed Torian ook zijn riem af zodat er niets in de weg kon zitten. Zijn mooie amulet hield hij om.
“Mijn liefje!”
Dat was Lisa die zich luidkeels in de aanmoedigingen mengde. Torian vond het nogal genant om zo door een jong meisje te worden toegeroepen. Toch streed hij voor wat hij waard was. Het was niet genoeg om de andere jongens bij te houden, maar zijn verlies was eervol.
Eindelijk gaf Wouter aan dat ze voldoende hout hadden gehakt. Torian had geen slag extra kunnen geven. Zijn armen trilden en voelden aan als lood, en zijn voeten brandden. Hij liet de bijl zomaar op de grond glijden. Eenmaal in het gras gezeten had hij Anya en Suzanne nodig om hem zijn laarzen uit te trekken.
Voor een ogenblik leek het lastig om het door de twee meiden meegebrachte middageten over zes personen te verdelen. Vooral Mark vond nog steeds dat Lisa hier teveel was. Totdat bleek dat het meisje stroopwafels bij zich had. Toen viel het probleem met het uitdelen van de lunch reuze mee.
Dat was anders met het opeten ervan. Torian had de grootste moeite om zijn handen naar zijn mond te brengen. Gelukkig kreeg hij hulp van zijn vriendinnetje. Dat werkte aanstekelijk en binnen de kortste keren kregen ook Mark en Wouter de stukken brood en wafel in de mond gepropt. Alleen, het meisje met de vlechtjes zat daarna nog steeds op zijn benen en maakte geen aanstalten om op te staan. De anderen waren intussen begonnen met het netjes opstapelen van het hout, en hij zat hier maar.
Ze keek hem ook raar aan, vond Torian, als een roofdier naar een nieuwe prooi die eerder nog buiten bereik had geleken. Hij kon zijn blik maar niet losmaken van haar blauwe ogen. Die kwamen steeds dichterbij, terwijl hij zwakjes tegen haar knieën duwde.
Hij werd gered door Wouter, die Lisa vroeg om vers water te gaan halen uit de beek. In plaats van gewoon zijn veldfles te pakken deed ze zijn riem om die nog steeds op de grond lag. Zo kon ze gemakkelijker ook twee volle waterzakken dragen op de terugweg, maar het stoorde hem dat ze er nu met zijn dolk en zijn buidel vandoor was.
Met de nodige moeite stond Torian zelf ook op.
“Wouter, is er hier een stad in de buurt?”
“Nee, we zitten hier nogal afgelegen. Voorbij dit houtbos is weer de zee. In het oosten zijn onze akkers en die van het volgende dorp, met de bamboe ertussen. Daarna beginnen de bergen. En in het zuiden is het Fratswoud. Ver daarachter ligt de stad Dwaling, maar er loopt geen weg doorheen dus daar komen we niet.”
“En in het westen?”
“Aan de rand van de woestijn heb je Sara’sing. Geen stad, maar een ommuurde wijkplaats. Daar ben ik weleens geweest. Als je munten hebt kun je er leuke spulletjes kopen. Een magische amulet, bijvoorbeeld. Zij heeft je die gegeven, is het niet?”
Torian was ongelukkig met de wending die het gesprek nam, maar hij kon lastig anders dan het bevestigen.
“Da’s een duur dingetje. Ze heeft je toch niet in de problemen gebracht, hoop ik? Ik zag jullie gisteren samen het dorp inlopen.”
“Ik was de heuvel opgeklommen om de omgeving te bekijken. Zij kwam ook naar boven en, ik bedoel, ze heeft me niet over de rand geduwd.”
Hij voelde zich in het nauw gedreven. Hij kon moeilijk gaan vertellen hoe Lisa hem op de heuveltop had overvallen, en dat ze zich daarna zomaar had uitgekleed. Hij wilde het meisje, dat hem toch niets had misdaan, niet laten vallen.
“Eens kijken. Jullie zijn samen boven geweest en dat ging er heel gezellig aan toe. Vandaag loop je haar als een hondje achterna en draag je opeens haar gouden hanger. Wat heb je daarvoor moeten doen? Het lijkt op moeilijkheden.”
Zoals Wouter het zei klonk het heel anders dan Torian het had beleefd. Toch was geen speld tussen te krijgen, en dan wist Wouter de helft nog niet. Hij had zich door het meisje laten bespelen en dat was veel te ver gegaan.
“Niemand weet precies wat er in dat hoofdje omgaat, maar ze bedenkt voortdurend boze plannen en dat kan alleen maar verkeerd voor je aflopen.”
Maar dat klopte niet, meende Torian. Vanochtend was ze heel kwetsbaar geweest en had ze hem haar diepste gevoelens toevertrouwd. Hij keek naar het meisje, dat kwam aangelopen met het water. Nu hij haar weer zag wilde hij niet geloven dat er kwaad in haar school, of dat ze een gevaar voor hem kon betekenen, wat Wouter ook zei. Bovendien zou hij de volgende morgen vertrekken. Wat zou er in die korte tijd nog kunnen gebeuren?
“Hé! Waar ben je met je gedachten, jongen? Ik heb je gewaarschuwd.”
Wouter liep hoofdschuddend terug naar de groep.
De dorst was gelest en de tieners van Bahat vonden dat een goed moment om een stoeipartij te beginnen. Torian moest passen. Zijn armen deden nog steeds niet mee. Hij zocht zijn laarzen, maar zag in het gras alleen Lisa’s sandalen liggen. Het meisje had tot zijn grote ergernis nu behalve zijn riem ook zijn schoeisel ingepikt. Ze stond uitdagend op een hoge boomstronk te balanceren waarbij ze nu eens het ene, en dan weer het andere gelaarsde been naar opzij uitstak.
“Lisa, geef me mijn spullen eens terug.”
“Nee! Neem mijn sandalen maar, gewoon de bandjes losser maken. Kom eens dichterbij.”
“Wat is dit allemaal.”
“Dat is je straf omdat je gisteren zonder toestemming mijn heuvel opklom. En omdat je niet naast me wilde liggen. Nog een beetje dichterbij alsjeblieft. Dan ga ik mijn drie wensen doen. Toe nou.”
Torian botste zowat met zijn neus tegen haar aan en voelde zich ongemakkelijk dat hij naar het meisje moest opkijken, terwijl ze zich zo dwingend gedroeg. Ze stond nu wel min of meer stil.
“Je moet om te beginnen morgen je kist meenemen. Ik wil die niet elke keer zien als ik op het strand kom.”
Dat viel mee. Het was een goede kist. Hij kon zijn boek en zijn mooie kleren erin bewaren en dan was er nog zat ruimte voor allerhande nieuwe spullen die hij op zijn reis misschien zou vergaren.
“Dat is prima. Wat nog meer?”
“Je mag me nooit vergeten, Torian. Beloof het!”
Het zou niet moeilijk zijn, hij kon haar onmogelijk uit zijn hoofd zetten. Torian herinnerde zich de naam die Roderik de vorige dag had aangeroepen.
“Bij Jut, en Jul, en wie allemaal nog meer, dat beloof ik.”
“Hihi. Nee, dat moet beter. Wacht even.”
Ze hurkte een beetje, stak haar armen onder zijn oksels en begon aan hem te sjorren.
“Ik ga je optillen.”
“Lisa niet nu, niet hier!”
“Jawel, nu en hier! Er kijkt heus niemand.”