Misgenoegen
1995
#26 King Kong Award 1995
Holland SF 32:1 p35, februari 1998
Eenzaam in een wereld die niet langer menselijk was wachtte hij voor het essenhouten altaar en wierp zonder veel emotie een laatste blik op de reeds lang verwaarloosde relikwieën.
Er werd op de deur geklopt. Het was God; haar piramidevormige gestalte was sedert haar laatste bezoek tot minimale proporties gekrompen, tot het einde evenredig aan de kracht van het geloof. Ondanks het toegenomen soortgelijk gewicht zweefde ze nog vrijelijk door de ruimte. Op ooghoogte, wel te verstaan.
“Ik had al verwacht dat je zou komen”, zei de mens, terwijl hij haar berustend aankeek. “Het zat er in dat het nu over zou zijn. Maar omdat ik de laatste ben, zou ik graag willen dat je me een gunst verleent door het waarom uit te leggen.”
“Dat wil ik wel doen”, sprak God, vriendelijk gestemd nu het nulpunt en dus de wederopstanding nabij waren. “Het is eenvoudig zo dat alle mogelijkheden van jouw soort volledig waren opgebruikt, zoals ooit die van de Sauriërs en andere soorten voor hen. Jullie zijn op de Maan en op Mars geweest, hebben atomen gespleten en gefuseerd, genen ontcijferd, het geld uitgevonden en de geheimen van het schaakspel doorgrond. Meer viel er eenvoudig niet te doen. Het is nu aan een andere soort om de fakkel over te nemen.”
“Was er echt niets nieuws meer dat wij nog hadden kunnen klaren?”, vroeg de mens, om zeker te zijn.
“Niets”, was het overtuigende antwoord.
“Toch weet ik nog iets, dat ik graag zou willen proberen. Het kost weinig tijd. Enkele momenten op de eeuwigheid, zou ik misschien….?”
“Nu vooruit”, stemde God toe, “als het echt niet te lang duurt”.
“Slechts een enkel ogenblik”, zei de mens, en hij voegde de daad bij het woord. Met een snelle beweging greep hij de kleine piramide die God was en slikte haar in één hap door. “Dat was dat”, sprak hij tot zichzelf. “Van haar zullen we in de toekomst geen last meer hebben.”