1

“Achter je”, zei het meisje met de gouden vlechtjes.

“Die kist, die moet van jou zijn.”

Torian knipperde met de ogen. Hij schatte haar op een jaar of tien. Een dorpskind, niet te brutaal en niet te bang, maar precies goed. Op haar gemak, het dorp was zeker vlakbij.

De jongeman aarzelde even terwijl hij langzaam verder bijkwam.

Zijn naam. Torian. Hij proefde de klank, en besloot dat het ermee door kon. Het zou spoedig wennen, wist hij. Toen realiseerde hij zich hoe vreemd die gedachte was. En ook dat het niet zo netjes was om hier in zijn ondergoed in het zand te blijven zitten, al scheen dat het meisje niet te deren.

Er stond inderdaad een kist. Een eenvoudige, maar stevige houten scheepskist, met roestig ijzerbeslag.

Geleidelijk nam hij de omgeving in zich op. Een zachtjes tegensputterende branding die zich verderop terugtrok van het strand. Meeuwen die zich tegoed deden aan wat achtergebleven schelpdieren. Een eenzame, klapwiekende albatros. Schuin boven hem het licht wapperende helmgras van lage duinen. De noorderzon, tegen een roze-blauwe lucht, die het naderende middaguur aanwees. De korte schaduw van het meisje.

“Torian.”

“Lisa. Ik heet Lisa. Ga je hem nog openmaken?”

Ze trok een wit hemdje recht en plantte haar armen in de zij, net boven een iets donkerder rokje. Torians blik gleed van haar houten sandalen naar de wachtende blauwe ogen en de jasmijnbloemen in het haar. Hij stond op, wat onverwacht soepel ging, en overbrugde de paar meter naar de kist. Die was droog en niet op slot.

Hij hield even de adem in, want hier begon zijn verhaal. Half verwachtte hij dat de kist leeg zou zijn. Dat was niet het geval.

“Mooi joh.”

Lisa inspecteerde aandachtig zijn uitrusting, want zo kon je het wel noemen. Dit was niet de kledij van zomaar iemand.

Torian droeg een lichtgroene buis met een binnenzak en een rij zilveren knopen, een hertenleren broek en bijpassende laarzen. In een stevige donkerbruine riem staken een veldfles en een ruime, zij het lege geldbuidel. Een met gouddraad versierde schede bevatte een eenvoudige, goed onderhouden stalen dolk met een benen heft. Om de vierde vinger van zijn rechterhand zat een zilveren ring met een donkergroene smaragd.

Zijn kleren en accessoires, wist hij, hoewel hij zich niet precies herinnerde wie hij was of waar hij vandaan kwam.

Het meisje liep naar hem toe. Ze ging op haar tenen staan zodat ze tot boven zijn mond reikte en keek hem indringend in de ogen, alsof ze hem precies op waarde wilde schatten. Van zo dichtbij bleek ze opvallend atletisch gebouwd.

“Ik ben elf. Hoe oud ben jij?”

Het antwoord kwam niet vlot, maar hij wist het.

“Zeventien”.

De kist was nog niet helemaal leeg. Onderin lag iets dat de jongeman nog niet had durven pakken: een boek. Van echt, geschept papier, in een leren omslag die werd gesloten met een veter. Als hij het oppakte was hij klaar met de houten kist. Dan zou hij moeten nadenken over wat hij daarna ging doen.

Het meisje had dat probleem niet. Lisa bukte zich sierlijk voorover en pakte het boek.

“Kun jij lezen?”

Torian besefte dat hij inderdaad kon lezen. Hij sloeg het boek ergens halverwege open. De tekst was netjes geschreven in zwarte inkt en zag er normaal uit, maar net toen hij een eerste zin tot zich dacht te nemen ontglipte het hem. Dit waren runen, zag hij nu, en die beheerste hij niet. Of toch? Hij staarde naar de tekens, maar het schoot hem niet te binnen.

“Ja.”

Hij nam het boek uit de handen van het meisje en stopte het weg in zijn buis, een beetje beschaamd. Later zou hij beter kijken.

Torian had het dorp eenvoudig kunnen vinden want er liep een herkenbaar, zij het niet platgetreden paadje vanaf het strand, het duin over. Maar Lisa was geen vervelend gezelschap. Ze kletste hem in elk geval niet de oren van het hoofd, zoals meisjes van die leeftijd vaak deden. In een stroompje kon hij zijn dorst lessen en de veldfles vullen. Via een paar stapstenen kwamen ze gemakkelijk naar de overkant.

De spiegeling van het water gaf Torian de kans zichzelf ook eens goed te bekijken. Hij was niet groot of sterk, en zijn ovale gezicht liet hem er nog echt als een jongen uitzien. Maar hij straalde wel iets verfijnds uit, vond hij, met zijn blauwgroene ogen en halflang, sluik bruin haar. Hij zou zomaar van nobele komaf kunnen zijn. Of toch minstens een kasteelbewoner.

Torian vroeg het meisje waarom hij daarnet geen boten of steiger had gezien, want hij had verwacht dat er wel gevist zou worden.

“Niet in de zee. Er zijn hier haaien! We vangen schildpadden als er eieren uitkomen. Dat was vorige week nog.”

Bij de nadering van het dorp, dat uit nog geen twintig hutten bestond, zag hij maar weinig volk. De meeste mensen waren op het land, legde Lisa uit, om bonen en graan te zaaien voor de winter.

Ze werden begroet door een oudere man, die zich voorstelde als Roderik. Het dorpshoofd en, begreep hij al snel, Lisa’s grootvader. Met zijn grijze baard en een rokende pijp tussen de verweerde lippen kwam hij streng maar niet onvriendelijk over. Toch vlotte het gesprek niet zo.

Het dorpshoofd boog meewarig het hoofd nadat het meisje hem iets had ingefluisterd.

“Zozo. Een hele prins. Alweer een.”

Torian keek hem niet-begrijpend aan.

“Dat vergeet ik. Jullie weten het zelf niet. Jongen, je bent de vierde alweer in korte tijd. Alsof een rijk gezegende koning aan de andere kant van het water zijn kroost kwijt moet, al lijken jullie niet echt op elkaar. Kun je een akker omploegen? Daken repareren? Manden vlechten, werktuigen smeden?”

Torian kon niet anders dan bekennen dat zijn vaardigheden in deze omgeving tekortschoten. Waarin hij dan wel bedreven was, viel hem niet zo onmiddellijk te binnen. En wat er aan de overkant van de zee lag wist hij al evenmin.

“Je kunt vanmiddag mee-eten, maar dan moet je voort.”

“De anderen, hoe is het hun vergaan?”

Die vraag scheen Roderik enigszins te verrassen. De man, die iets langer en een stuk breder was dan Torian, plukte bedachtzaam aan zijn baard.

“Ze hingen de held uit. Moesten zo nodig een draak doden, tegen piraten vechten, of – Jut hebbe hun ziel – een trollenprinses bevrijden uit een toren. We hebben er niets meer van gehoord. Jongen, als je in leven wil blijven, ga ze niet achterna. Leer een vak, bied je diensten aan. Doe geen domme dingen.”

De schildpaddensoep en het platgebakken uienbrood smaakten goed, maar duurden niet lang, en het werd spoedig duidelijk dat zijn vertrek uit het dorp aanstaande was. Waar hij ook een vak zou leren, het was beslist niet hier.

Lisa fluisterde haar grootvader weer iets in het oor, maar die schudde krachtig nee. En nog een keer. Ze was boos, kon Torian zien. Het meisje met de gouden vlechtjes kwam naast hem staan en sloeg haar rechterarm om zijn middel.

“Hij is van mij. Ik heb hem eerlijk gevonden.”

“Je moet het haar niet kwalijk nemen, jongen. Ze groeit hier op zonder ouders. Haar vader leeft niet meer en haar moeder, mijn dochter, had een – roeping. Zij woont niet hier, maar in een streek hier ver vandaan. Wanneer de tijd daar is, gaat Lisa naar haar toe. Ze is ongeduldig, mijn kleindochter, maar nog veel te jong voor zo’n lange reis.”

Torian zei even niets, en het meisje schoof alleen maar dichter tegen hem aan. Hij voelde zich niet op zijn gemak, wilde haar niet wegduwen maar kon haar toch moeilijk gaan aanmoedigen.

Roderik leek het ook lastig te hebben met de situatie, en keek van de een naar de ander. Ten slotte kuchte hij om Torians aandacht te trekken.

“Goed dan, ik zal je op weg helpen. Overmorgen komt er een handelskaravaan langs. Ze stoppen een eindje ten zuiden van hier, bij een verlaten fort. Ze ruilen daar wat spullen met de dorpen in de buurt, al zal het deze keer niet veel zijn. Je zou met ze meekunnen. Er is altijd wel plaats voor een gezonde jongeman, want ze maken lange tochten.”

De man hield zijn hoofd scheef. Het leek Torian dat hij weer helemaal opnieuw werd gekeurd.

“Je zult wel andere kleding moeten dragen. Zo kun je niet werken en val je teveel op. Ik zal iets voor je uitzoeken. Je kunt deze twee nachten in het dorp slapen. Lisa, laat hem straks even zien waar de gastenhut is.”

Het vooruitzicht om te gaan reizen maakte dat Torian zich een stuk opgewekter voelde. Hij was niet langer een nutteloze prins van dertien in een dozijn, maar iemand met toekomst. Hij zou nieuwe plaatsen gaan bezoeken, en zijn best doen om onderweg zoveel mogelijk te leren. Dat was beter dan tegen een draak vechten, zoveel was zeker.

Torian bracht de middag door met het dorp te bekijken en de omgeving te verkennen. De hutten waren kunstig gebouwd. Ze stonden allemaal op houten palen, die een eind in de grond waren geslagen. Elke hut had een planken vloer, terwijl de muren en de schuine leidaken voornamelijk van bamboe waren gemaakt.

De gastenhut was een van de kleinere. Een trapje van een paar treden leidde naar de deur, die naar binnen openging. Er was geen raam, maar naast de deur hing een olielamp. Veel gasten kwamen hier duidelijk niet. Er lag slechts een enkele matras van stro, met achterin wat dekens en een verzameling manden en potten.

Even buiten het dorp vond hij een heuvel en beklom hem. Vanaf de top kon hij drie kanten uit kijken. Het noorden was aan het zicht onttrokken door een groepje bomen en struiken.

Torian ging aan de rand zitten en bekeek het uitzicht. De heuvel was de eerste van een hele rij naar het oosten. Aan de tegenoverliggende zijde volgde zijn blik de kustlijn. Die liep niet veel verder door naar het zuiden, maar boog spoedig naar het westen. Het duin boog nog een stukje mee en vlakte toen af.

Ten zuiden van het dorp vond zijn blik het fort dat Roderik had genoemd. Het zou overmorgen nog geen twee uur lopen zijn. Zowel in het zuidoosten als het zuidwesten meende hij in de verte tekenen van andere kleine nederzettingen te zien. Verderop ontwaarde hij de rand van een uitgestrekt bos, maar hij zag daar geen spoor van een stad. En die had er wel moeten zijn.

De gedachte kwam uit het niets. Torian wist nu zeker dat zijn hoofd niet in orde was. Hij kon zich beslist niet voor de geest halen waar hij vandaan kwam en hoe hij hier was gekomen. Allerlei andere herinneringen waren vaag, alsof ze niet op de juiste plek waren opgeborgen. En dan wist hij opeens wel dat er hier iets helemaal mis was. Er had absoluut een stad moeten zijn.

Het boek! Dat had vast met reden in de kist gelegen. Torian haalde het tevoorschijn uit zijn buis en opende het. Het leek anders aan te voelen, bijna alsof het leefde en hem riep. Een tekencombinatie die een aantal malen voorkwam lichtte op van het papier. Langzaam vormde de klank zich in zijn hoofd: Karoezel. De naam van de verdwenen stad.

Aangemoedigd door het eerste succes bladerde Torian verder. Hij kon zien dat de stad Karoezel vooral in het eerste deel vaker werd genoemd. Maar hoe hij ook zijn best deed, meer kwam er niet.

Torian ging zo op in het boek dat hij de voetstappen achter zich pas opmerkte toen het te laat was. Er werd een zak over zijn hoofd getrokken die hem het zicht ontnam, terwijl hij tegelijk om zijn middel werd gegrepen en een gewicht tegen zijn rug en zijn nek werd gesmakt. Hij liet het boek in zijn schoot vallen en wilde met zijn handen zijn gezicht bevrijden, maar zijn polsen werden vastgepakt en met een ruk omlaag getrokken.

Benen. Torian zat tussen twee benen geklemd die in elkaar werden gehaakt en hem zo in bedwang hielden. Hij had niet opgelet en iemand had kans gezien hem van achteren te besluipen en eenvoudig te overmeesteren. Iemand met de stem van Lisa, die nu in zijn rechteroor tetterde.

“Ra ra wie ben ik?”

“Mmphmmeizje.”

“Het meisje van je dromen. Maar hoe heet ik?”

“Li… Lisa.”

Ze bleef hem stevig vasthouden en hij durfde zo dicht bij de kant niet te wild te doen, uit angst om zijn boek te verliezen.

“Mag ik weer kijken, Lisa?”

“Weet ik nog niet. Misschien duw ik je wel over de rand. Wat wil je zien dan?”

“Ik was in mijn boek aan het lezen.”

“Poeh! Fout antwoord.”

“Goed dan. Ik wil jou graag zien.”

“Helemaal zeker?”

Torian dacht dat hij er helemaal zeker van was.

“Ja, helemaal.”

“Nou, omdat je het zo graag wil.”

Ze liet hem los en trok haar benen terug. Torian haalde opgelucht de zak van zijn hoofd. Hij stopte het boek weg in zijn buis, stond op, en draaide zich voorzichtig om. Hij knipperde met zijn ogen tegen de felle herfstzon die langs de laatste takken kroop. Lisa stond poedelnaakt voor hem. Haar hemdje, rok, sandalen en een rood broekje lagen slordig verspreid over de heuveltop.

“Je zei helemaal.”

Het meisje met het gouden haar strekte zich lachend in volle glorie uit, met haar armen in de lucht, en draaide plagerig een pirouette zodat Torian haar van alle kanten goed kon bekijken. Dat was, zo moest hij toegeven, bepaald de moeite waard. Haar lichaam was mooi egaal getint, en de zonnestralen die het meisje omhulden gaven haar verschijning iets mystieks.

“Zooh. Je bent ernstig in overtreding, Torian. Dit is mijn plekje om te zonnen. Maar voor deze ene keer mag je even blijven.”

Lisa had een kleed meegebracht en spreidde dat naast Torian uit, die weer was gaan zitten. Ze legde zich op haar buik in de warmte, links op het kleed, en draaide haar hoofd opzij om hem te kunnen blijven zien.

Het meisje tikte met haar vingers op de ruimte die ze voor hem had opengelaten. Torian deed zijn laarzen uit en zette zijn voeten op de rand van het kleed, maar dat was zover als hij wilde gaan.

“Tor? Sommige jongens zijn bang voor mij, maar jij toch niet hè?”

“Nee hoor. Is dat nodig?”

“Ik ben sterk. Dat voelde je toch!”

Ze giechelde, en hij kon het niet laten om iets stouts terug te zeggen.

“O, ik dacht misschien omdat je dikke billen hebt.”

“Ik! heb! geen! dikke! billen! Jij… jij… jij bent gewoon nóg meer niet dik.”

Lisa had verontwaardigd haar ogen dichtgedaan. Torians gedachten dwaalden al spoedig af. Er was veel om over na te denken. Zijn eigen huid zag bijvoorbeeld nogal bleek, dus hij was dit jaar niet veel in de zon geweest. Hij kon niet op een verklaring komen. Het raadsel, wie hij was en waar hij vandaan kwam, bleef levensgroot. Hij moest meer te weten zien te komen, om te beginnen van het meisje. Alleen durfde hij het nauwelijks te vragen.

“Lisa? Heb je gevochten dan?”

“Ja. Een tijdje geleden… voor de zomer. Een jongen liep mij achterna en dat wilde ik niet. Ik won. Dat vond hij niet leuk.”

Torian kon zich er iets bij voorstellen, en voor alle zekerheid verontschuldigde hij zich ervoor dat hij zonder haar toestemming naar boven was geklommen.

“Ik ga nog een straf voor je bedenken. Denk maar niet dat je er zo vanaf komt. En nu, wie het eerst in het dorp is?”

Ze stond op, raapte haar spullen bij elkaar en maakte aanstalten om de heuvel af te rennen.

“Hola. Zou je niet eerst wat aantrekken?”

“Vind je mij niet mooi dan? Of wil je mij stiekem voor jou alleen houden? Dat is lief.”

Ze prikte met een vinger in zijn buik. Torian voelde zich vuurrood worden. Hij was vooral met zichzelf bezig geweest en had nog geen moment anders aan het meisje gedacht dan als een beetje vreemd maar wel grappig kind.

Opgetogen begon Lisa haar kleren aan te doen. Ze vouwde het kleed alsnog netjes op en stopte het in de zak, die ze met een koordje dichttrok. Torian had intussen zijn laarzen weer aan.

“Als je mijn vriendje wil zijn moet je wel mijn hand vasthouden.”

Het was hem niet helemaal helder hoe het zover gekomen was. Maar hij vond het allang best, en stelde de vraag die hij tot nu toe had ingehouden.

“Lisa, wat is de naam van jullie dorp?”

“Bahat.”

Geen Karoezel dus.

Nu er niet werd gerend kwamen ze te laat terug in het dorp, waar iedereen al aan de gezamenlijke avondmaaltijd was begonnen. Torian had verwacht dat de dorpelingen zich opzichtig zou afvragen wat hij en het meisje samen hadden uitgespookt, maar dat viel gelukkig mee. Er was genoeg voedsel, er werd smakelijk gegeten en gedronken en niemand viel hen lastig. Even leek haar grootvader nog een boze blik op te zetten, maar door de vrolijkheid van Lisa slaagde hij er niet in en brak op ‘s mans gezicht zelfs een glimlach door.

Al snel begreep Torian waarom er niet zo op hen was gelet. Er werd druk over een feest gepraat dat de volgende dag zou plaatsvinden. Het betrof de viering van Sint Zena, de beschermheilige van de nieuwgeborenen. En van de vissers, maar dat werd haar niet aangerekend.

‘s Middags zou er een ceremonie zijn waarbij nieuwe bomen werden geplant. Over ‘s avonds werd tijdens de maaltijd niet uitgeweid, maar daarna waren er genoeg toespelingen om Torian een idee te geven wanneer hier de meeste kinderen ter wereld kwamen.

De dorpsgemeenschap maakte al met al een gezonde en levendige indruk. Er waren bewoners van alle leeftijden, waaronder een aantal jongeren met wie hij een paar woorden wisselde.

De dag was spannend geweest, vol met nieuwe impressies, en Torian trok zich al vroeg in de avond terug. In de gastenhut vond hij op de matras de eenvoudige kleding die Roderik hem had beloofd: een halflange bruine werkbroek en een hemd met korte mouwen in ongeveer dezelfde kleur, allebei van katoen. De maat leek goed genoeg. Hij zou deze plunje de volgende morgen meteen aantrekken.

Die nacht droomde hij van steden en kastelen, en van boeken die hij maar niet kon lezen omdat hij steeds werd afgeleid door een meisje met gouden vlechten.

Contact

Zeg 't eens ...

Not readable? Change text. captcha txt